-
1 his children trooped in
his children trooped in -
2 troop
n. troep, menigte; peloton; troepen(macht)--------v. in troepen of drommen binnenkomentroop1[ troe:p] 〈 zelfstandig naamwoord〉————————troop21 als groep gaan ⇒ en masse gaan, marcheren (in een rij)♦voorbeelden:II 〈 overgankelijk werkwoord〉1 in troepen formeren/opstellen
Перевод: со всех языков на нидерландский
с нидерландского на все языки- С нидерландского на:
- Все языки
- Со всех языков на:
- Нидерландский